Het voorgeborchte onderverdeeld in twee afdelingen:
Het lintbus patrum en het limbus infantium

bithand.jpg (1811 bytes)

 

Al eeuwen is het een heikele kwestie: wat gebeurt er met de ziel van een kind dat ongedoopt sterft? Het is immers het sacrament van de doop dat een mensenkind de principiële toegang verleent tot het christendom, en dus tot de hemel.
In de dertiende eeuw werd daarom het begrip 'het voorgeborchte' geïntroduceerd. Omdat er voor die locatie geen enkele rechtvaardiging of zelfs maar een aanwijzing in de Bijbel te vinden valt, installeerde paus Benedictus XVI vorig jaar een commissie die klaarheid moest brengen.
Er was nog een overweging. In voor de rooms-katholieke kerk belangrijke gebieden als Afrika en Azië is de kindersterfte hoog.
De vraag naar de bestemming van hun zieltjes is daar urgent. De islam, ter plaatse een geducht alternatief voor de kerk, leert dat de zielen van die kinderen rechtstreeks naar het paradijs gaan. Sluiting van het limbus infantium -zoals dat de laatst weer ter sprake is gebracht- heeft daarom een strategische grond in de interreligieuze concurrentie.
Traditioneel wordt het voorgeborchte onderverdeeld in twee afdelingen, het lintbus patrum en het limbus infantium.

In de eerste afdeling
vertoeven historisch belangwekkende figuren die voor de geboorte van Jezus Christus hebben geleefd en zich onmiskenbaar goed gedragen hébben. Doordat zij door omstandigheden buiten hun schuld niet in Jezus Christus konden geloven, hoeven zij niet naar de hel, terwijl zij evenmin naar de hemel kunnen, omdat zij strikt genomen niet gelovig waren. De R.K. Kerk denkt daarbij aan gerenommeerde figuren uit het Oude Testament als Mozes, Abraham en David, maar ook de antieke schrijvers, zoals Homerus, Pla-to en Ovidius.

In de tweede afdeling
zitten dus de kleintjes.